Ik wist waarover ik zou schrijven. Ik zou vertellen wat mij allemaal door die eerste maanden van de scheiding geholpen heeft. Misschien kon ik er wel iemand mee inspireren? Ik vond van mezelf dat ik op een punt stond waarop ik kon terugblikken en enkele wijze lessen zou delen.
Ik zou vertellen over de vele uren van gesprek met vrienden, de lange wandelingen, het op tijd gaan slapen om te proberen voldoende rust te krijgen, de reflecterende gesprekken met een therapeut, de deugddoende behandelingen van een osteopaat, het aannemen van aangeboden hulp, de dankbaarheid die ik voelde voor alles wat er wél nog was in mijn leven en zelfs gaan zwemmen – iets waar ik al heel mijn leven van gruwel sinds ik als kind bijna verdronk –, zachtjes grenzen verleggen weet je wel.
Tot het verdriet als een natte dweil in mijn gezicht sloeg en mijn hart uitwrong als een poetshulp met geoefende handen.
De kwaadheid die me de eerste maanden had aangevuurd, had me ook een soort toegangsticket tot contact gegeven. Over mijn boosheid kon ik vertellen, in een vertrouwde opbouw van begin, midden en slot, meestal toewerkend naar een climax van verontwaardiging, wat me instemmende hummetjes van de luisterende partij opleverde.
Toen de kwaadheid wegdeemsterde, bood zich een andere kandidaat-bewoner van mijn systeem aan: verdriet met een grote rugzak van spijt. En daarover had ik heel wat minder ‘deelbare’ verhalen te vertellen. Geen verhalen eigenlijk. Gewoon ‘het is allemaal zo veel’ en ’ik heb nood aan luchtgaatjes in mijn systeem’.
"Toen de kwaadheid wegdeemsterde, bood zich een andere kandidaat-bewoner van mijn systeem aan: verdriet met een grote rugzak van spijt"
Hoe juist was die laatste zin, besef ik nu.
Want wat er gebeurde, was dat bepaalde overtuigingen in mezelf vonden dat het nu wel welletjes geweest was. En bovendien, bij die gescheiden vriend die zijn kinderen niet meer mag zien van zijn ex kan ik toch niet gaan jammeren dat het soms zo zwaar is om helemaal alleen voor de kinderen te zorgen?
En tegen de vriendin met gezondheidsproblemen kan ik toch niet zeggen dat ik me zorgen maak over mijn hart en mijn conditie, nu ik de vijf kilometer die ik al jaren quasi-fluitend naar mijn werk fiets, slechts met gepuf en gezweet kan afleggen en het rode licht onderweg niet langer vervloek maar bedank als het mij enkele tellen rust gunt? En hoe in godsnaam zou ik nu nog kunnen vertellen dat het soms zo zwaar is aan mijn vriendin van wie de man ongeneeslijk ziek is?
En bovendien, vindt dat stemmetje, moet ik maar eens kijken naar al die slachtoffers van de aardbeving. Die hebben pas echt iets om over te klagen.
"En dus zweeg ik. Ik sloot het klepje van verbinding, dit varkentje zou ik zelf wel wassen."
Nu weet ik: als het ventieltje sluit, wordt het gevaarlijk. Het hele kluwen van emoties en overtuigingen begon, eerst haast onmerkbaar, te gisten en te borrelen. Tot ik op een bepaald punt enkel nog kon zeggen dat ik luchtgaatjes nodig had.
Het hoogtepunt diende zich onlangs aan. Ik had het gevoel op ontploffen te staan (nu weet ik hoe een hogedrukvat zich moet voelen) en keek mezelf ’s avonds aan in de spiegel. Wat zag ik er slecht en oud uit. Hoe durfde ik zelfs met dit gezicht rondlopen en het andere mensen aandoen om daarnaar te moeten kijken? Deze zelfverachting overgoot ik met een sausje van zelfverwijt: het was allemaal mijn eigen schuld dat ik er nu zo uitzag. Ik had maar beter voor mezelf moeten zorgen, wat positiever in het leven moeten staan en meer moeten lachen.
In bed voelde ik hoe de wanden van de zelfdestructieve koker mij meer en meer omknelden. Ik hapte naar adem. Ergens in een uithoek van mijn bewustzijn hoorde ik een stemmetje fluisteren ‘Oei, dit is niet goed. Help.’ Maar meer dan dit opmerken kon ik niet.
Na een onrustige nacht zag ik als een berg op tegen de dag die zich aandiende. Die avond zou ik met de kinderen op vriendenweekend vertrekken, een traditie van meer dan twintig jaar. Alles in mezelf zat in de weerstand. Ik wilde alleen en met rust gelaten worden en bovendien voelde ik mezelf ziek worden.
Mijn bozige donderwolk contrasteerde met de uitgelatenheid van de kinderen, die veel zin hadden in het weekend. En dus reed ik mezelf en de kinderen, de auto volgeladen, naar de plaats van de jaarlijkse afspraak.
En vermoedelijk raad je het al: omringd door de liefdevolle ogen en oren van mijn vrienden en hun geduldige aanwezigheid, opende ik het ventieltje en deelde mijn verdriet en zorgen. En zelfs toen we al even terug thuis waren, bleven de tranen vloeien.
Nu geef ik me over aan wat er is en aan de virussen die mijn lijf overhoop zetten. Ik denk aan de uitspraak dat ziek zijn transformatie is en wil dat graag geloven.
Ik ben in transformatie en ga ook door deze fase. Wat zich hierna zal aandienen, weet ik niet, maar één ding is zeker: dat ventieltje mag niet meer dicht. Ik besef wat ik al wist: verbinding geeft leven.
Liefs, Sofie
コメント